Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart

 

Artikel 11
1
Na beëindiging van het gebruik door Onze Minister stelt deze het schip weder ter beschikking van de eigenaar, zoveel mogelijk in een in overleg met de eigenaar te bepalen haven, van waaruit verkeer met zeeschepen feitelijk mogelijk is.
2
Bij de wederterbeschikkingstelling of zo spoedig mogelijk daarna wordt door één of meer deskundigen, daartoe door Onze Minister aangewezen, een verslag omtrent de toestand en de inventaris van het schip opgemaakt; zo mogelijk wordt de eigenaar opgeroepen bij het onderzoek van het schip door de deskundige of deskundigen aanwezig of vertegenwoordigd te zijn.
Indien de eigenaar aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt het verslag mede door of namens hem getekend.
Indien de eigenaar, onderscheidenlijk diens vertegenwoordiger weigert te ondertekenen, wordt deze weigering, alsmede de reden daarvan, zo deze is opgegeven, in het verslag vermeld. Een afschrift van het verslag wordt zo spoedig mogelijk aan de eigenaar overhandigd.
3
De op het tijdstip van de wederterbeschikkingstelling aan boord van het schip aanwezige brandstoffen, proviand en andere, voor de exploitatie van het schip aanwezige verbruiksgoederen, gaan voor zover hun hoeveelheid de normale voorziening niet te boven gaat in eigendom aan de eigenaar van het schip over tegen een vergoeding, vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24.
4
Indien het schip niet weder aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld in de toestand, waarin het op het tijdstip der vordering verkeerde, normale slijtage uitgezonderd, wordt aan de eigenaar een vergoeding verleend wegens de deswege aan het schip te verrichten herstellingen of de waardevermindering, welke het schip, gelet op zijn oorspronkelijke bestemming, gedurende de tijd dat het ter beschikking van Onze Minister is geweest ten gevolge van veranderingen, verbouwingen of gebruik onder buitengewone omstandigheden voor de eigenaar heeft ondergaan; in geval van waardevermeerdering wegens oorzaken als hiervoor vermeld is de eigenaar deswege een vergoeding verschuldigd.
Vergoeding wegens aan het schip te verrichten herstellingen wordt niet verleend, voor zover de aangerichte schade niet is ontstaan als gevolg van het gebruik van het schip door Onze Minister of niet is ontstaan als gevolg van omstandigheden, waarin het schip vóór de terbeschikkingstelling is geraakt, doordat aan de vordering gevolg is gegeven. De vergoedingen worden vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24.
5
Een vergoeding wegens aan het schip te verrichten herstellingen wordt slechts verleend, voor zover deze worden uitgevoerd. Onze Minister kan van deze voorwaarde ontheffing verlenen.
6
Nadat het schip weder ter beschikking van de eigenaar is gesteld, kunnen de inschulden en vorderingen, genoemd in afdeling 3 van titel 3 van Boek 8 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek of voor zover het betreft een Nederlands-Antilliaans of Arubaans zeeschip of een aldaar thuisbehorend vissersvaartuig, genoemd in de overeenkomstige wettelijke bepalingen van de Nederlandse Antillen of Aruba, en ontstaan gedurende het gebruik door Onze Minister, niet langer op het schip worden verhaald.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •